
Vorig jaar ben ik begonnen met het schrijven aan mijn roman (fictie). Ik heb op dit moment 56.734 woorden geschreven. Hier moet een deel van geschrapt worden; Kill your darlings. Dit valt niet altijd mee. Langzamerhand begint het te lezen als een roman. Ik werk sommige scènes uit en plak er andere scènes aan vast. Het wordt zoveel mogelijk een chronologisch geheel met veel flashbacks en flashforwards.
Ik schrijf meestal gewoon in mijn woonkamer, vaak met een headset op zodat ik niet afgeleid word door allerlei omgevingsgeluid. Dan luister ik naar favoriete muziek. En wanneer ik niet schrijf geef ik onder andere lessen in creatief schrijven. De eerstvolgende workshop creatief schrijven geef ik in maart van dit jaar (2025). We gaan korte verhalen schrijven. Informatie te vinden op www.tellevanbeek.nl
Ik lees graag en veel. Vaak verschillende boeken tegelijkertijd. Op het moment lees ik; ‘In het huis van de dichter’ van Jan Brokken. Soms lees ik tussendoor een boek in het Engels.
Behalve de Living Writers Society, zit ik ook in een aantal andere schrijfclubs of verenigingen en ik ontmoet veel schrijvers.
In 2023 heb ik de landelijke boekenweek schrijfwedstrijd voor het korte verhaal gewonnen met het verhaal ‘Schuld’. Daardoor ben ik in dat jaar op het boekenbal beland.
Er zijn verschillende verhalen van mij in verhalenbundels gepubliceerd. Ik vind het leuk om naast mijn roman ook korte verhalen en gedichten te schrijven.

Rens
“The corpse sinks ever downwards, until it rests upon the (sea) floor. And here, it brings life anew.”
Bovenstaand citaat komt uit een korte documentaire over whalefalls, het fenomeen waarbij het karkas van een walvis na het overlijden langzaam zinkt, alvorens tot rust te komen op de diepe zeebodem. Licht en voeding zijn schaars in deze troosteloze onderzeese woestijn, dus het verschijnen van zo’n berg voedingsstoffen is voor de kruipende beestjes van de diepzee als een letterlijke gift van boven. Tientallen jaren kan zo’n karkas de zeebodem van leven voorzien, een ecosysteem van aaseters dat alleen kan opleven door de dood van iets onvoorstelbaar anders, van onvoorstelbaar ver weg.
Hoe zou het zijn om in zo’n wereld te leven? In kaalgeslagen, geruisloze duisternis? Het is alles wat je kent, en alles wat je ooit kan willen. Dan komt er plots, uit een plek die je niet kent en niet begrijpt, een baken van overvloed letterlijk uit de lucht vallen. Hoe zouden wij hiermee omgaan? Hoe zouden wij ons leven indelen in een wereld van totale schaarste en duisternis, met slechts deze sporadische verschijningen van weelde, waar wij decennia of zelfs eeuwen van kunnen leven. Zouden we het voor lief nemen, erbij stil staan wat dit zou kunnen zijn? Dat wellicht, hoog boven onze hoofden en belevingswerelden, onze overvloed het resultaat is van een grote tragedie, ongelukkige willekeur, of zelfs de loop van de natuur? Zouden wij ons kunnen voorstellen dat, hoog, hoog daarboven, een wereld bestaat die niet donker is, niet afhankelijk van onze morbide zegeningen, waar wezens leven die ons volledige bestaan, onwetend en wel, in handen hebben? Wezens wiens bestaan totaal niet lijkt op het onze? Voor wie onze reden tot bestaan weggeschreven wordt als een leuk maritiem feitje, of een interessant toeval.
Ik vraag me wel eens af of onze natuurlijke verschijnselen zo’n absurde grondslag kunnen hebben. Hoe is het voor de zon om ons hele bestaan mogelijk te maken, zonder hier voor te kiezen, of überhaupt bij stil te staan? Voor ons is de zon onmisbaar, de kernbron van dat wat ons leven mogelijk maakt. Voor het universum is de zon één ster van tien triljard. Dat is 1 van 1.000.000.000.000.000.000.000, voor het idee, of twaalf en een half miljard sterren per mens op de wereld. Voor het universum is het uitdoven van onze zon zo insignificant als het vallen van een zandkorrel op aarde, maar voor ons? Het zou het einde zijn van alles wat we gedaan, gemaakt en beleefd hebben. Nogal een verschil. Als wij als mensen een walvis redden, ontnemen we generaties aan onzichtbare wezentjes hun bestaansrecht, en dat doen we graag, niet omdat we die beestjes misgunnen, maar omdat een walvis ons meer waard is. Herkenbaarder is als iets levends, iets waardevols, iets wat we wel eens zien, hier aan de oppervlakte. Wat nou als, voor iets of iemand in het universum, onze zon meer waard zou zijn op een andere plek? En die, van het ene op het andere moment, van ons afgenomen werd? Niet omdat datgene dat hem ons afneemt hem ons niet gunt, maar omdat het ons simpelweg niet erkent, of niet eens van ons weet. Wij zouden van niks weten, en zij ook niet.
Ik vraag me af of daar bewustzijn is. Niet zoals het onze, maar onvoorstelbaar, zoals het onze onvoorstelbaar is voor een diepzeekreeft. Probeer daar maar eens social media uit te leggen, of marktwerking, of zelfs een verbrandingsmotor. Ze kennen het niet, ze kunnen het niet kennen, want we communiceren niet op eenzelfde wijze, net zoals dat wij wellicht niet kunnen – of willen – communiceren met wat het dan ook is dat de dienst uitmaakt in het universum, dat wellicht ons bestaan onwetend en wel mogelijk maakt, en het ons, net zo onwetend, weer kan ontzeggen.

Fred
Blog #1 Fred
Bijna ga ik beginnen.
Het idee heb ik al maanden maar anders dan gewoonlijk ben ik niet meteen begonnen met schrijven. In m’n hoofd heb ik de verhaallijn opgezet, de belangrijkste gebeurtenissen en personages uitgewerkt. Nog geen letter op papier gezet.
“De vondeling van Ameland”, dat is de titel en het is gebaseerd op het liedje met dezelfde titel van Freek de Jonge. Verder heb ik een deel van mijn inspiratie uit ‘Bidden wij voor Owen Meany’ van John Irving.
Het verhaal gaat over Janno, de vondeling uit de titel, die over allerlei bijzondere gaven blijkt te beschikken, de manier waarop hij hier zelf mee omgaat en hoe het dorp waar hij woont op die wonderen reageert. Het verhaal speelt zich in belangrijke mate af aan het eind van de jaren zestig. Een van de hoogtepunten van die tijd, de maanlanding en de manier waarop dat een paar 10-jarige jongens in hun greep houdt neemt een belangrijke plaats in in het verhaal.
We beleven het verhaal door de ogen van Peter, de beste -of eigenlijk enige- vriend van Janno.
In juli ga ik een weekje naar Ameland om de lokale sfeer te proeven, te beginnen met schrijven en verder ook nog een beetje vakantie houden.
Blog #2 Fred
Pas recentelijk ben ik “bekeerd” tot Isabel Allende en ik ben nu pas aan “Het huis met de geesten” begonnen.
Na het lezen van de eerste paar bladzijden besef ik wat een geweldige schrijfster Allende is; ze begint de lezer al in de eerste alinea de “doos met het vraagteken” voor te schotelen. “Barabas is van over zee bij ons gekomen (…) Hij zat in een schamele kooi, tussen zijn eigen uitwerpselen (…)”.
Vervolgens laat ze ons, de lezers, voorlopig volkomen in het ongewisse over wie of wat Barabas is en waarom hij belangrijk is voor het verhaal.
Dan schildert ze het leven van dan en daar onder het dictatoriale regime van de kerk, de aankleding van het toneel waarop dit verhaal zich afspeelt. En bij kleine beetjes krijgen we Clara -ik vermoed de hoofdpersoon- te zien en leren we wie ze is.
Ze houdt niet op, en komt op de proppen met de engelachtige Rosa een oudere zus van Clara. Een oude, beetje excentrieke, oom, het vliegen over de Andes in zelfgebouwde vliegende machines. En dan ben ik pas op bladzijde 15.
Mag ik dit ook kunnen…?

Ilonka
SAAR
Yes, ik hoor de trap. Hoe zachtjes ze ook doet, ik hoor altijd een aantal treden kraken. Hoe ik weet wat treden zijn? Vroeger ben ik weleens boven geweest. Mocht ik stiekem mee van kleine baas. Alleen als grote bazin niet thuis was. Dan gingen we samen op zijn bed liggen. Ik vond het altijd leuk om bij hem te zijn, maar die trap op, nee dat vond ik best eng. Dat hebben we dan ook niet vaak gedaan. Ik ben dus eigenlijk altijd beneden en ik vind het er heerlijk. Het ruikt naar haar.
Het is nog donker, ze is weer vroeg. Gezellig. Ja, de kamerdeur gaat open, ze komt binnen. Zoals altijd doet ze, nog voordat ze de lamp op het schrijfbureau aanklikt, de schuifdeuren open. Daar is mijn slaapplaats, achter die deuren. Even staat ze stil, loopt dan de keuken in. Ik hoor de bekende geluiden: ze zet de kraan open, rammelt met wat spullen en dan pruttelt er iets. Ze maakt koffie weet ik, want dat zegt ze altijd. “Eerst een heerlijk kopje koffie.” Ik weet niet hoe het smaakt, wel hoe het ruikt. Niet echt lekker, maar de geur maakt mij blij. Want het betekent dat ze er weer is. Zoals altijd zet ze de achterdeur open.
Ze gaat de voorkamer in. Heeft ze haar laptop bij zich? Ik weet dat dat ding waar ze altijd in tuurt en haar vingers overheen beweegt laptop heet. Mijn grote bazin praat vaak hardop. Volgens mij loopt haar hoofd soms over en komen de woorden er gewoon uit, ook al is er niemand in de buurt die woorden terug kan geven. ‘Waar heb ik mijn laptop nu weer gelaten”, zegt ze dan. En ze praat tegen mij, nog steeds. Ik vind het fijn om haar stem te horen. Vaak klinkt die zacht en voel ik mij gelukkig. Een tijd geleden klonk haar geluid anders, harder. Ze gebruikte ook ineens minder woorden. Ik begreep het niet. Elke keer als ik dan naar haar toe liep, zei ze alleen maar “Saar, mand”. Alsof ze mij niet meer lief vond. Gelukkig veranderde dat. Ze praatte ineens weer en had veel meer aandacht voor me.
Het hoekje rechts op de bank is haar hoekje, naast de tafel waar ze altijd haar leesboeken en schrijfboekjes oplegt. Hele stapels. Saai spul vind ik dat, ze gooit er nooit mee, ze houdt ze alleen maar in haar handen. Het plekje voor haar, op het kleed, is mijn plekje. Zij drinkt koffie, aait mij met haar voeten, leest of schrijft. De laatste tijd zit ze soms heel stil, met haar ogen dicht, rechtop. Geen idee wat ze dan doet, saai vind ik. De ochtenden dat ze de televisie aandoet, de stoel opzij schuift en het kleed omvouwt, zijn veel leuker. Ze doet dan walkdemijl of zoiets. Dat zegt een mevrouw die boven de muziek uitroept wat mijn grote bazin moet doet. Ze loopt naar voren en naar achteren, naar links en naar rechts, klapt in haar handen en maakt leuke sprongetjes. Ik loop dan met haar mee, zo voorzichtig mogelijk zodat ze niet over mij struikelt.
Nog een koffie? Doe dat nu niet. Ik weet dat je wilt minderen. En het ging een tijd zo goed. “Ja Saar, om gezond oud te worden, moet ik een aantal dingen anders gaan doen”, zei ze een keer. Ze staart voor zich uit. Waarom ga je niet schrijven? Of lezen? Ik word er onrustig van. Ze heeft haar ogen open dus ze, hoe heet dat ook alweer… o ja, mediteert niet. Pfff, dat duurt lang. “Douchen dan maar”, klinkt het ineens. Ze staat op en ik hoor haar de trap oplopen. Goed zo, een actie die mij enthousiast maakt. Want ik weet wat hierop volgt. Ze komt dan terug, sluit de achterdeur en draait die op slot, rammelt met de sleutelbos en vraagt “Saar, wandelen?”. Heel stom eigenlijk. Natuurlijk wil ik wandelen! Zo is het ook helemaal niet nodig om te vragen of ik wil eten, een snoepje lust of de bal kom brengen. Maar ja, ze gebruikt graag woorden.
Eens zei ze dat ze zo haar liefde voor mij het beste kan uiten, door met mij te praten. “Ik ben nu eenmaal geen hondenmens Saar. Zo eentje die altijd maar met haar viervoeter bezig is”. Dat had ze mij niet hoeven te zeggen. Ik weet dat ze van mij best vaak leuk vindt, maar spelen doe ik vooral met anderen. En lekker lang aaien was er ook jaren niet bij. Wel maakten we vroeger samen grote wandelingen, super vond ik dat. Ze leerde mij ook veel toen ik jong was. Soms deed ik braaf mee, maar sommige dingen kreeg ik echt niet aangeleerd. Of afgeleerd, zoals blaffen als de bel ging, of als eerste bij de bezoekers zijn. Daar kon ik haar echt boos mee krijgen. Maar ook ik ging dingen anders doen toen ik ouder werd. Dat vond ze volgens mij wel fijn.
Yes, ik hoor de trap, de kamerdeur gaat open en ze loopt mijn ruimte in. “Saar ga je ergens lekker wandelen?” Haar stem klinkt nog steeds verdrietig. Dat duurt nu al een week. Waar ze ook is, met wie ze ook praat. Ik zie haar steeds ergens anders. Best gek, normaal is ze altijd thuis. Maar ze mist mijn te lange nagels die op het parket tikken, zei ze. Ze vindt de stilte te lawaaiig, hoorde ik haar vertellen. Ze vlucht uit huis, haar geur vervliegt daar. Kon ik haar maar laten weten dat ik nog steeds bij haar ben, haar zie en hoor. Dat ik hier weer als een jonge hond zonder pijn in mijn lijf kan rennen en spelen. Dat ik blij ben dat ze mij vorige week een nieuw leven gunde, en dat ik ook altijd van haar zal blijven houden.